Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6897

Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.026.934/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vraag wat i.c. passende woonruimte is voor vrouw met kinderen.


Uitspraak

Arrest d.d. 1 september 2009 Zaaknummer 200.026.934/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus, kantoorhoudende te Veendam. De inhoud van het tussenarrest d.d. 28 april 2009 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop De man heeft een akte genomen, waarna de vrouw bij akte heeft gereageerd onder bijvoeging van producties. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest in kort geding. De verdere beoordeling 1. Het hof heeft de man bij tussenarrest in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de producties die de vrouw bij haar memorie van antwoord had gevoegd. Het hof zal voorbijgaan aan de nieuwe producties die de vrouw bij antwoordakte heeft gevoegd en welke zich uitsluitend in haar procesdossier bevinden. De man heeft zich hierover niet kunnen uitlaten. 2. De vrouw heeft zich op 31 maart 2008 als woningzoekende ingeschreven bij Lefier, een van de twee instellingen met woningen ter plaatse, alwaar zij alleen in aanmerking kan komen voor een huurwoning met minimaal 4 slaapkamers. De wachttijd daarvoor is, blijkens de door de vrouw als productie B bij memorie van antwoord overgelegde brief d.d. 12 maart 2009 van Lefier, gerekend vanaf laatstgenoemde datum vermoedelijk nog ongeveer 1 à 2 jaar. De vrouw heeft zich eerst op 20 maart 2009 ingeschreven bij de andere instelling. Woningstichting Talma vermeldt in haar, door de vrouw als productie B1 bij memorie van antwoord overgelegde, bevestigingsbrief van die datum geen globale wachttijd maar wel twee door de vrouw opgegeven wensen omtrent het woongebied. De vrouw heeft als reden voor deze zeer late inschrijving bij Woningstichting Talma opgegeven dat zij beschroomd was omdat de man een conflict had met de directeur van Talma. Het hof acht die verklaring, ook als die juist zou zijn, niet genoegzaam omdat dit conflict de vrouw er niet van had behoeven, maar bovendien ook niet had behoren, te weerhouden zich gewoon bij de balie in te schrijven als woningzoekende. 3. Bij akte heeft de man nog aangevoerd dat het oudste kind mogelijk gaat studeren en dan op kamers zal gaan. Het hof begrijpt dat de man hiermee suggereert dat de vervangende woonruimte voor de vrouw dan minder slaapkamers behoeft. Het hof passeert deze stelling. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd betwist dat al vast staat dat de oudste op kamers zal en kan gaan. 4. Door de man is voorts aangevoerd dat de vrouw ten onrechte als voorwaarde stelt dat de vervangende woning in de nabijheid moet liggen van de scholen van de kinderen, waarbij hij erop wijst dat de huidige woning op 7 kilometer afstand ligt van de school van drie van de vier kinderen zodat vrijwel elke verhuizing binnen Hoogezand-Sappemeer voor de kinderen voordelig is. De vrouw wijst erop dat het voor het jongste kind van belang is dat hij op zijn eigen (basis)school kan blijven. Het hof is van oordeel dat het door de vrouw genoemde afstandscriterium een reële wens is, maar dat zonder nadere informatie, die ontbreekt, niet valt in te zien dat daardoor een inperking van enige betekenis optreedt van het areaal van voor haar en de kinderen passende woningen uit de woningvoorraad van Lefier en/of Talma ter plaatse. 5. De man verwijt de vrouw voorts dat zij niet ingaat op via Funda aangeboden huurwoningen en geen rekening houdt met wijziging in haar financiële situatie nadat zij elders zelfstandige woonruimte zal betrekken. Door de vrouw is daarover opgemerkt dat zij, gelet op haar inkomen van omstreeks € 1800,- netto per maand inclusief vakantiegeld (waarbij zij thans geen alleenstaande ouderkorting krijgt omdat de man zich niet heeft laten uitschrijven van het adres waar de vrouw woont) en de voor haar rekening komende lasten (o.a. voor levensonderhoud van de kinderen), is aangewezen op een woning beneden de huursubsidiegrens. Het hof acht dit verweer vooralsnog gegrond. In deze kort gedingprocedure ontbreekt voorts voldoende inzicht in de financiële situatie waarin de vrouw zal komen te verkeren na vaststelling van alimentatie. 6. Niet is gebleken dat zich tot op heden voor de vrouw een mogelijkheid heeft voorgedaan om een passende woonruimte te verkrijgen als bedoeld onder overweging 4 van het tussenarrest. En hoewel de vrouw zich verwijtbaar laat heeft ingeschreven bij Talma, is het, gelet op de wachtlijst bij Lefier, bepaald onaannemelijk dat zij daardoor thans een aanbod voor passende woonruimte heeft gemist zoals ook de voorzieningenrechter onder 5.2 van zijn vonnis oordeelde. Overigens ligt het wel op de weg van de vrouw om, als uitvloeisel van de tussen partijen gemaakte afspraak, uit eigen beweging tekst en uitleg te geven aan (de advocaat van) de man wanneer zij een beschikbare, voldoende grote en betaalbare huurwoning in Hoogezand-Sappemeer als niet passend van de hand wijst. 7. Uit het voorgaande vloeit voort dat de man thans nog geen beroep kan doen op de tussen partijen gemaakte afspraak dat de vrouw de woning dient te ontruimen. Daarbij blijft onverkort gelden dat de vrouw zich tot het uiterste dient in te spannen om passende woonruimte te verkrijgen, omdat de huidige situatie niet oneindig voort kan duren gelet op de financiële mogelijkheden van partijen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bezien of er, los van de afspraak, reden is voor wijziging van het gebruiksrecht op de gezamenlijke woning en hij heeft daartoe de belangen van partijen afgewogen. Het hof oordeelt dit juist. De grieven I en II falen. 8. De grieven III tot en met V richten zich tegen de factoren die door de voorzieningenrechter zijn meegewogen en tegen de uitkomst van de belangenafweging. De man stelt dat zijn financiën zich, anders dan de voorzieningenrechter aannam, niet hebben gewijzigd en dat het in het belang van beide partijen zou zijn wanneer de man samen met zijn (nieuwe) partner de woning gaat bewonen en gaat opknappen. Wat daar ook van zij, de man heeft in deze kort gedingprocedure over zijn financiële situatie onvoldoende openheid van zaken gegeven om daaraan een argument in zijn voordeel te kunnen ontlenen. Zo is hij niet ingegaan op de gemotiveerde stelling van de vrouw dat hij extra inkomsten heeft en heeft hij geen concreet voorstel gedaan waarmee hij, onder toekenning van het exclusieve gebruiksrecht van de woning aan hemzelf, het verkrijgen van andere passende woonruimte voor de vrouw met de kinderen onder handbereik brengt, al dan niet door het "uitkopen" van de vrouw. Tenslotte is de man ook bijzonder onduidelijk gebleven in het schilderen van zijn persoonlijke situatie. In hoger beroep heeft hij niet herhaald dat hij nog steeds op straat zou leven, maar evenmin heeft hij aangevoerd wat zijn huidige woonlasten zijn en of, en zo ja in hoeverre, hij die kosten deelt met de partner, van wier bestaan summier gewag gemaakt wordt in de toelichting op grief III en met wie de relatie kennelijk wel zodanig hecht is dat de man veronderstelt dat die partner zal bijdragen in de kosten van de woning in geschil. Onder deze omstandigheden dient de belangenafweging uit te vallen in het voordeel van de vrouw, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld. De grieven III, IV en V falen. 9. Aan grief VI, die zich richt tegen de samenvattende conclusie van de voorzieningenrechter, komt geen zelfstandige betekenis toe. De slotsom 10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Gelet op de relatie tussen partijen worden de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd. De beslissing Het gerechtshof: - bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; - compenseert de kosten van het geding in hoger beroep zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen. Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Fikkers, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 september 2009 in bijzijn van de griffier.